De heksentoren te Bürresheim
Kasteel Bürresheim
Inhoud delen:
Op kasteel Bürresheim in het dal van de Nette bij Mayen woonde Diether von Breitbach met zijn echtgenote en hun dochter Irmgard. Hij was een gewelddadige, opvliegende en ruwe kerel die met zijn handlagers Wolf von Virneburg, Friedrich von Olbrück en Tasso von Nürburg vaak op rooftocht ging. Niemand was veilig voor hen en de buit werd altijd verdeeld op zijn kasteel in het Nettedal. Zijn vrouw en dochter waren daarentegen goedaardige en teer besnaarde personen die ook leden onder zijn schandelijke daden.
Tijdens een jachtpartij in het Nitzdal gaf de Virneburger de Breitbacher te verstaan dat hij diens dochter Irmgard graag zou willen zien als vrouw voor zijn zoon. Diether was verrast en zei dat Irmgard al was beloofd aan Georg von Kempenich. Maar toen veranderde hij van mening:
"Aangezien jij echter mijn beste vriend bent, wil ik ervoor zorgen dat jouw zoon mijn dochter tot vrouw krijgt."
Terug op het kasteel stapte Diether meteen naar de kemenade van zijn echtgenote en trof daar ook zijn dochter aan. Hij verkondigde zijn afspraak met zijn vriend. Agnes, zijn echtgenote, schrok en was met stomheid geslagen. Irmgard daarentegen verzette zich tegen de beslissing van haar vader. Haar ongehoorzaamheid wekte zijn toorn. Vol woede stak hij zijn zwaard in de houten vloer en verliet het vertrek tierend en vloekend. De volgende dag reeds verschenen er twee knechten in begeleiding van de kasteelvoogd om op bevel van de kasteelheer Irmgard naar een afgelegen toren te brengen. Met een bezwaard gemoed en onder luid geweeklaag nam de dochter afscheid van haar moeder en volgde de burchtvoogd, die met zijn lijf en leven verantwoordelijk was voor veiligheid en welzijn van het meisje, naar een afgelegen, gure torenkamer. Ze leed zeer onder de scheiding van haar moeder en van Georg von Kempenich, die zo vaak naar de burcht was gekomen om de twee vrouwen te troosten en moed in te spreken, wanneer de onrechtvaardige heer des huizes op jacht was. Nu zag de ridder van Kemenich geen mogelijkheid meer om bij zijn uitverkorene te komen, en Irmgard had zich al spoedig bij haar lot neergelegd.
Op een avond, toen ze uit de torenkamer neerkeek op de donkere Eifelbossen en aan de Kempenicher ridder dacht, vloog er een steen met een geschreven boodschap door het open raam op de vloer van het vertrek. De ridder van Kempenich had hem geworpen. In de brief kondigde hij aan dat hij een stevig touw omhoog zou gooien, dat ze boven vast moest binden opdat hij erlangs omhoog kon klimmen. Irmgard was dolblij, maar ze vreesde ook dat Georg ontdekt zou worden of omlaag zou vallen als zijn kracht hem tijdens het klimmen in de steek zou laten. Dus bad ze en vroeg God om het vermetele plan te laten slagen.
De volgende avond stond ze weer aan het torenraam. Opeens hoorde ze geritsel beneden in de struiken en er vloog een touw omhoog. Ze ving het op en bevestigde het uiteinde aan de stevige eikentafel, het andere einde gooide ze weer omlaag. Weldra was Georg bij haar en vroeg om met hem te ontsnappen naar zijn burcht. Doch Irmgard vreesde de toorn van haar strenge vader en wilde liever in de gevangenis blijven, in de hoop, dat hij op een dag toch nog van mening zou veranderen. Georg respecteerde de wens van zijn bruid en beloofde haar, zo vaak mogelijk naar haar toe te komen. Toen klauterde hij weer langs het touw omlaag, dat Irmgard daarna onder haar bed verstopte, opdat de knecht die haar dagelijks het eten bracht, het niet zou ontdekken.
Diether liet zijn dochter telkens weer vragen of ze nu eindelijk bereid was, met de Virneburger te trouwen. Irmgard echter bleef standvastig en liet hem weten dat ze nooit een huwelijk met hem aan zou gaan. Toen op een nacht op Bürresheim weer eens een vette buit was binnengesleept en er gefeest werd, kwam na rijkelijk wijngenot de burchtdame weer eens ter sprake. Luid lachend vroeg de oude Virneburger of de jongedame nog steeds niet van gedachten was veranderd. Het gesprek beviel Diether niet en hij leidde zijn vriend af door het samen met hem flink op een drinken te zetten. Intussen had de Kempenicher de kans benut en was eens te meer naar Irmgard in de toren geklommen. Vandaag was hij erg zeker van zijn zaak, omdat de drinkebroeders in de zaal met zichzelf en de wijn bezig waren. Het stel kon echter niet vermoeden dat iemand via de wenteltrap omhoog was geslopen en hen afluisterde. Spoedig deed hij verslag bij de kasteelheer van wat hij zojuist had gehoord. Diether sprong woedend op, riep de burchtvoogd, liet zijn borstpantser omgorden en raasde met het zwaard in de hand naar Irmgard.
Te laat hoorde het paar zijn stappen. Zonder wapen stond Georg von Kempenich tegenover de opvliegende Diether von Breitbach, die zijn dochter dreigend naderde. Ter bescherming ging Georg voor haar staan. Een ferme houw velde de weerloze jongeman zodat hij voor de voeten van zijn geliefde doodbloedde. De moordenaar echter keerde terug naar zijn makkers, en toen de anderen weg waren, dronk Diether von Breitbach alleen verder om zijn daad en zijn zorgen in een roes te vergeten.
Toen de Kempenichers hoorden wat zich op Bürresheim had afgespeeld, zworen zij wraak, en samen met de Eltzers trokken ze in een donkere en stormachtige nacht naar Bürresheim, overwonnen de muren, drongen binnen en ketenden de wapenknechten.
Toen de kasteelheer wakker werd en uit het raam keek, vluchtte hij de toren in maar de veroveraars zaten hem op de hielen. Toen wierp hij zich uit een raam de diepte in.
De achtervolgers spaarden de burcht op verzoek van Irmgard. Zij trok zich kort daarna terug uit de wereld en ging een klooster in.
Kasteelheer Diether von Breitbach echter kan geen rust vinden. Rond middernacht wandelt hij luid weeklagend om de donjon. Daarom wordt de toren van Bürresheim vandaag nog steeds de 'heksentoren' genoemd. (vrij naar HP. Pracht)
Bron: Alois Mayer ,’Ritter, Burgen, Gold’ne Schätze: Burgensagen aus der Eifel’. Editie Eyfalia, blz. 208-210