De Vliegende Ridder
Inhoud delen:
Boven Oberfell, als de wandelaar een ruige rotswand, die ooit helemaal doorliep tot in de rivier, is gepasseerd, prijkt hem vanaf een aanzienlijke hoogte het in het jaar 1198 gebouwde burcht Thuron met de plaats Alken tegemoet. In 1231 stuurde Otto, palsgraaf van Beieren, die met zijn vorstelijke vriend, keizer Frederik II, door paus Innocentius IV in de ban was gedaan, zijn veldheer Zorno hierheen om zijn burcht te beschermen tegen aartsbisschop Arnold II van Trier. Deze Zorno echter was weliswaar een dapper, maar ook wreed heerschap, en toen hij erin was geslaagd, een vrouwelijke bloedverwant van de aartsbisschop in handen te krijgen, ging hij zo ver dat hij het kind, dat zij hier op de burcht had gebaard, van de moederborst trok en het voor haar ogen in de afgrond wierp. Door omkoping wist de ongelukzalige moeder tijdens diens afwezigheid van de burcht te ontsnappen. Ze haastte zich naar haar familielid en riep diens machtige hulp in tegen de wreedaard. De aartsbisschop, die inmiddels had vernomen dat de palsgraaf zelf aan het hoofd van een klein leger oprukte naar de burcht om het te ontzetten, wist hulp te verkrijgen van zijn geestelijke broeder, aartsbisschop Conrad von Hochstetten zu Cölln en samen met deze trok hij de palsgraaf tegemoet en ze slaagden erin, Otto te verdrijven, zodat hij nu over kon gaan tot de belegering van de voor onneembaar geachte vesting Thuron. Intussen was deze zo goed voorzien van alles wat nodig was, dat de verdediger het beleg rustig tegemoet zag, omdat hij ervan overtuigd was dat zijn meester wel een middel zou vinden om hem te hulp te schieten, als hij er maar in slaagde, het minstens een half jaar uit te houden. Door zijn ongekende hardvochtigheid en onverbiddelijke strengheid had hij ondertussen echter onder de burchtbewoners zelf veel kwaad bloed gezaaid. En dus sprak een jonge ridder, Brenner geheten, die Zorno ooit met geweld had gedwongen om dienst te nemen op zijn burcht, niet tegen dovemansoren toen hij enkele ontevredenen ertoe opriep, samen met hem op een nacht de burchtheer te overvallen en hem, aan handen en voeten gekneveld, uit te leveren aan de aartsbisschop. Maar het verraad sliep niet en nog voordat zij konden denken aan de omzetting van hun plan had Zorno er al lucht van gekregen. Voordat zij er erg in hadden overmande hij hen met zijn trouwe volgelingen, liet een deel van hen doden en de rest in de kerkers van de burcht gooien, onder wie ook Brenner. Voor hem evenwel, als aanstichter van het verzet, verzon Zorno een eigenaardige, maar vreselijke straf.
Vol hoon sprak hij tot de weerloze Brenner: »Jij wilde mijn burcht zo graag verlaten, ik zal je over enkele dagen de mogelijkheid bieden, je wens te vervullen!«
Op een van de kantelen van de richting oosten gelegen toren werd een grote stellage getimmerd en een werpmachine met een enorme aandrijfbalk eraan gebouwd. Middels deze machine zou de ongelukzalige Brenner namelijk over de afgrond naar het ertegenover liggende hoofdkwartier van de aartsbisschop worden geslingerd. Toen de belagers innerlijk beducht de bouw van de stellage aanschouwden, riep Zorno hen met hoongelach toe, dat hij hen een plaatsvervanger zou sturen, aan wie de goede aartsbisschop zijn lust om hem bij gevangenname in de afgrond te slingeren, kon botvieren. Toen de machine eenmaal gereed was en al het geweeklaag van Brenner niet had gebaat om Zorno's gemoed te bewegen, verzocht hij met de moed der wanhoop de burchtkapelaan, hem de biecht af te nemen, en deed de plechtige belofte dat hij, mocht hij de overkant ongedeerd bereiken, een kapel zou laten bouwen voor de heilige maagd Maria. Dus ontdeed hij zich van zijn harnas en klom op de borstwering. Op de tegenoverliggende berg lag de aartsbisschop met zijn geestelijke gevolg op de knieën en smeekte God en de heilige maagd om bescherming en redding voor de ongelukzalige. Nu werd Brenner op de machine gelegd en nadat deze een paar keer heen en weer was gewipt, slingerde zij hem met een vreselijke kracht over de afgrond naar het kamp van de aartsbisschop. De ridder zou zonder de kracht van de machine onherroepelijk verloren zijn geweest, maar zo slingerde zij hem in de struiken van de afgrond en hij slaagde erin, zich vast te klampen aan een van de vele planten op de Bleidenberg, zodat hij met hun hulp de top kon bereiken. De aartsbisschop riep hem onmiddellijk bij zich en beloofde hem de volle wraak op dit onmenselijk heerschap. Maar toen Brenner hem de toestand van de belegerden schetste en niet onvermeld liet dat Thuron door een bestorming alleen niet ingenomen kon worden, maar enkel door honger tot overgave gedwongen kon worden, waarvan echter zo snel geen sprake zou zijn, gezien de stapels aan voorraden voor nog minstens een jaar, zakte de moed de aartsbisschop in de schoenen en riep hij Zorno op zich onder vrijgeleide over te geven. Deze wees alle voorstellen echter van de hand, hopende op spoedige bijstand van zijn meester. Die liet echter niets van zich horen, integendeel, een naar hem gezonden boodschapper keerde terug met het antwoord dat de palsgraaf hem niet te hulp zou schieten. Uiteindelijk begon de honger onder de burchtbewoners te woeden en dus moest Zorno zelf de stap zetten, om om vrede te verzoeken. Het leven werd Zorno en zijn metgezellen gegarandeerd, maar wel moesten alle elke vorm van geweld afzweren en moest Zorno het klooster in en werd bepaald dat noch Zorno noch een van zijn familieleden ooit in en rond Alken een woonstede mocht hebben.
Ter eeuwige nagedachtenis aan deze glorieuze overwinning bouwden de aartsbisschop en Brenner, overeenkomstig zijn belofte, op de plek waar hij was neergekomen, een kapel voor de maagd Maria, en deze kapel op de Bleidenberg is tot het begin van deze eeuw een druk bezochte bedevaartsplek gebleven. Nu staat hij er net als Thuron verlaten bij. In het aan de voet van de berg gelegen kasteel echter bevindt zich ook thans nog een oud, helaas sterk beschadigd schilderij op doek, waarop men nog duidelijk de over de afgrond vliegende ridder Brenner, een deel van de plaats Alken, de burcht en de kapel op de Bleidenberg kan herkennen.
Bron: Johann Georg Theodor Grässe: 'Sagenbuch des Preußischen Staates 1–2' deel 2, Glogau 1868/71, blz. 152-154.
Meer informatie over de burcht Thurant in Alken vindt u hier.